Aanpassing van de grondwaterstand, of het nu om het tegengaan van droogte of wateroverlast gaat, begint met een beoordeling van de zgn. ontwateringsbasis: in laag en midden Nederland is dit gewoonlijk het locale slootpeil. Voor elke combinatie bodemtype-landgebruik bestaat een optimale diepte van de ontwateringsbasis: het optimale slootpeil dus. Als dit slootpeil bijv. 20 cm—maaiveld is, kunt u binnen uw eigen perceel zoveel extra sloten of drainbuizen aanleggen als u wilt: die zorgen er alleen maar voor dat de grondwaterstand sneller in evenwicht raakt met de ontwateringsbasis (het waterschap-peil) maar het verlagen van uw grondwaterstand in natte perioden (of verhogen in droge perioden) dan die 20 cm —mv, lukt daarmee niet. Voor verhoging van uw slootpeil (hoger dan het huidige waterschappeil) moet het peil in de waterschap-sloot worden verhoogd: voor verlaging van uw slootpeil moet of het waterschapspeil worden verlaagd, danwel een stuw met een onderbemaling worden geplaatst. Ook hiervoor heeft u toestemming nodig van het waterschap.
Wij kunnen voor uw situatie de opimale ontwateringsbasis vaststellen en een verzoek om peilaanpassing aan het waterschap motiveren. Mocht een gewenste peilaanpassing of toestemming voor een onderbemaling, door het waterschap niet mogelijk zijn, resteert slechts de optie maaiveldverhoging. Veelal treedt in de praktijk een te hoge ontwateringsbasis slechts op een of enkele perceelgedeelte(n) op. Door grondverzet (egalisatie) binnen het perceel kan dit soms worden verholpen; nagenoeg altijd kan in combinatie met een kleinere drainafstand, de natschade er in ieder geval mee worden verminderd. Verbeteringen in de waterhuishouding beginnen met het zoveel mogelijk optimaliseren van het slootpeil; eerst dan kunnen ontwaterings- of verdrogingsmaatregelen worden uitgewerkt (zie aldaar).